‘Om niet te hoeven stoppen van geluk’

Heel de wereld wordt wakker in de context van de jeugdpoëziebloemlezing

Het zijn goede tijden voor de kinderpoëzie. Vrijwel tegelijk met de mooie debuutbundel Ik denk dat ik ontvoerd ben (Querido) van Pim Lammers verscheen bij Gottmer een dikke bloemlezing met gedichten voor jonge lezers. Jaap Robben selecteerde voor Heel de wereld wordt wakker 333 gedichten van 111 Nederlandse en Vlaamse dichters die sinds 1990 zijn verschenen. Sebastiaan Van Doninck zorgde voor de illustraties.

1990 als startpunt is geen toeval. In dat jaar verscheen namelijk de bloemlezing Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is van Tine van Buul en Bianca Stigter met tekeningen van onder anderen Annelies Alewijnse, Joep Bertrams en Thé Tjong-Khing. Van Buul en Stigter kozen 365 gedichten van 123 Vlaamse en Nederlandse dichters uit. De samenstellers wonnen in 1991 de Gouden Griffel en hun boek beleefde elf drukken. Het was voor het eerst dat bloemlezers deze prijs kregen. De jury prees niet alleen niet alleen de kwaliteit van de gedichten, maar ook de manier waarop ze waren geselecteerd en gerangschikt. Gerrit Komrijs bloemlezing Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten (2007) werd in 2008 bekroond met de Zilveren Griffel.

De anthologieën van Van Buul en Stigter en Robben hebben veel overeenkomsten: beide bevatten naast kinderpoëzie ook gedichten van dichters die alleen voor volwassenen schrijven, maar die prima door jonge lezers gelezen kunnen worden, ze kennen een losse thematische indeling, de titels zijn ontleend aan een dichtregel, ze zijn bedoeld om langzaam te lezen en om ‘in te groeien’. Je kunt de bundels als achtjarige lezen, maar ook als achttienjarige of als tachtigjarige. Telkens zullen de gedichten je iets anders vertellen.

Bloemlezingpoëtica’s

Verschillen zijn er ook. In de oudere bloemlezing is het gedicht als blik op de wereld de grondslag. In de inleiding, die de titel ‘De andere wereld’ draagt, schrijft Kees Fens dat gedichten altijd gaan ‘over iets dat je weet. En toch niet weet.’ Dichters veranderen hoe je de wereld bekijkt.

En we weten zeker dat we altijd de verkeerde wereld hebben gezien. Na het gedicht geloven we onze ogen pas echt.

Kees Fens in Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is, p. 13.

Robben, die zelf het welkomst- en het nawoord schreef, neemt de gevoelens van de lezer als uitgangspunt. Heel de wereld wordt wakker is ‘een gebruiksaanwijzing bij jezelf’, een ‘encyclopedie van gevoelens’. Dat is een heel andere bloemlezingpoëtica, die past in het ‘kind centraal’-tijdperk en het herkennende en belevende lezen in het onderwijs. Bij zijn selectie heeft Robben volgens zijn nawoord telkens gekeken of het perspectief van een gedicht samenvalt met het perspectief van het kind. Voordat ik inga op gezichtspunten moet me even van het hart dat ik het onzettend jammer vind dat in Heel de wereld wordt wakker de namen van de dichters wegvallen. De gedichten zijn mooi opgemaakt en in een prettig leesbare schreefloze letter gezet, precies waar de beeldschermgeneratie aan gewend is. De namen van de dichters echter zijn allemaal slecht leesbaar weggemoffeld in een klein hoekje. Ze zijn gezet in een lichte kleur en hebben ook nog eens een andere leesrichting waardoor je het boek moet draaien als je wilt weten wie een gedicht heeft geschreven. Jonge lezers zullen de namen misschien wel helemaal negeren. Dat is een gemiste kans. Het kind centraal stellen betekent ook de jonge lezer als (aankomend) poëzieliefhebber serieus nemen die zijn/haar/diens lievelingsdichters nog moet leren kennen. Gelukkig is er wel een register op auteursnaam. Dat leert dat Bette Westera (vertegenwoordigd met 17 gedichten), Ted van Lieshout (ook 17 gedichten), Kees Spiering (16) en Edward van de Vendel (11) tot de lievelingsdichters van Robben behoren. Van Buul en Stigter hadden één lievelingsdichter: Annie M.G. Schmidt. 35 van haar gedichten namen ze op in Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is. Ook Han G. Hoekstra (15 gedichten), Willem Wilmink (12), Karel Eykman (10) en Hans Andreus (9) zijn goed vertegenwoordigd.

Verbinding

De kleurentekeningen van Sebastiaan Van Doninck in Robbens bloemlezing zijn prachtig. Veel illustraties spreiden zich over twee pagina’s uit en verbinden twee gedichten, die vaak thematisch verwant zijn. ‘Vluchten’ van Joke van Leeuwen (van wie zeven gedichten zijn opgenomen) en ‘Hoe we buren werden’ van Robben zelf worden verbonden door een tekening van een in tweeën gedeeld huis en een gezin met hond dat in het holst van de nacht door het hoge gras loopt. De lijn uit Robbens gedicht loopt door het huis dat in dat van Van Leeuwen wordt verlaten. De hond van Van Leeuwen loopt op Robbens pagina mee. Zo laat de samensteller veel gedichten, in de woorden van Anne de Vries in een andere jeugdpoëziebloemlezing, Van Alphen tot Zonderland (2000), verwijzen naar een ander gedicht. Robben laat gedichten thema’s hernemen, variëren en contrasteren (De Vries, 2000, p. 7). Van Donincks tekeningen voegen een extra laag toe. In bovenstaand voorbeeld over vluchten en grenzen kloppen tekst, beeld en gevoel helemaal en versterken ze elkaar, en tegelijkertijd blijft er voor de lezer genoeg ruimte over om de wereld op een andere manier te bekijken. De dialoog tussen dichters, bloemlezer en illustrator roept een heleboel nieuwe vragen op. Wat is het lot van het jongste kind dat de lezer direct aankijkt? Blijven Robbens buren in al hun verbondenheid wel aardig tegen de mensen aan de andere kant van het gras of zijn zij de volgende groep vluchtelingen? De confrontatie van gedichten en illustraties vormen in deze bloemlezing nieuwe multimodale narratieven. Ook Robbens bloemlezing verandert je blik op de wereld. Het effect van poëzie lezen beperkt zich zelden tot particuliere gevoelens.

De gedichten ‘Soms vaak’ van Judith Herzberg en ‘niemand’ van Edward van de Vendel zweven naast elkaar boven een fantasielandschap van gekleurde heuvels. Op één van die heuvels staat de bok die volgens Herzberg ‘bij gebrek aan berg’ bovenop zijn hok staat. Van de Vendels guppies zwemmen langs de heuvels. In beide gedichten dringt de dichter door tot de denkwereld van dieren. Het lyrische ik in het guppengedicht, de drager van het voederpotje van de vissen, is bovendien ‘een godje’, een verwijzing naar de jeugdroman Godje van Daan Remmerts de Vries, die helemaal is geschreven vanuit de gedachtewereld van een jongetje met een heel eigen kijk op sociale verhoudingen. Ook Robben bereikt dat de lezer ‘een andere wereld’ ziet, zoals Fens het effect van goede poëzie beschrijft.

In de afdeling ‘Lees nu eens enkel het wit’ staat een aantal gedichten over de dood, de dood van iemand die gaat sterven, een wezel, een smurf, een vader, een aangereden merel, een eendagsvlieg en een kind dat zijn ouders belooft nooit te zullen sterven. In ‘Broodjes’, het merelgedicht van Willy Van Doorselaer, zit een levende merel op een dode soortgenoot. Vanuit de auto lijken ze even één vogel te zijn.

te groot om een merel te zijn.
Het was een merel op een aangereden merel.
De bovenste helft van het schepsel
maakte hevig misbaar. De onderste helft
was even heftig stil.

Stoppen doet de vader niet, want de bakker is de bestemming van het gezin, voor de ‘zondagochtendbroodjes’. Op de terugweg is de toestand van de merel onveranderd ‘Niets was ongedaan gemaakt’), maar het gezin heeft steeds meer zin in het ontbijt. Er valt een lijntje te trekken van dit gedicht naar ‘Een Franse broodjesbruiloft’ van Diet Huber in de bloemlezing van Van Buul en Stigter, waar de broodjes gepersonifieerd zijn. Jetje Kadetje en Jantje Croissantje trouwen heel snel met elkaar ‘vóórdat ze hard zijn,/beschimmeld of oud’.

Selectie

Robbens keuzes en de manier waarop Van Doninck de gedichten verbeeldt en verbindt, vind ik zeer geslaagd. De bloemlezer komt voor zijn selectie en compositie van de bundel dezelfde lof toe als Van Buul en Stigter dertig jaar geleden kregen. Stuk voor stuk zijn de gedichten goed tot zeer goed en samen laten ze zien wat een enorme rijkdom de hedendaagse Nederlandstalige poëzie jonge lezers biedt. In de eerste afdeling (‘Je leerde lezen’) staan wat kortere gedichten, die echter niet kinderachtig zijn. Neem bijvoorbeeld ‘Slaapliedje’ van K. Michel:

als de mensen slapen chrisje
zijn ze van bomenhout
klop zachtjes tik
tok op de zijkant

en als het toeval wil
doet iemand het donker open
kun je door het bos
van de dromen lopen

‘Vis’ van Hans en Monique Hagen uit deze afdeling is een spel tussen een eindeloze reeks kindervragen (‘moet een vis op zwemles/in de zee of in de sloot’) en de drieslag ‘weettie dattie alsie’, die verwijst naar ‘Ode aan de dichter’ van Jules Deelder.

drinkt een vis ook water
gaat hij vaak in bad
kan een vis verdrinken
is water altijd nat
moet een vis op zwemles
in de zee of in de sloot

weettie dattie alsie
uit de kom springt
dood

Hans en Monique Hagen, ‘Visje’.

Dan staattie voor die kast, die stalen platenkast, en dan
Weettie dattie een plaatje gaat draaien. Dat weettie
Omdattie dat altijd doet, en alsie het niet doet, dan
Vergeettie wat.
Wattie dan gaat draaien, dat weettie niet, maar een
Plaatje gaattie draaien.

Jules Deelder, ‘Een ode aan de dichter’.

Dierenliefde voor de liefde

Robben schrikt ook niet terug voor langere gedichten en gedichten die er op het eerste gezicht misschien niet uitzien als een gedicht. ‘Rattenlied’ van Manon Uphoff en Maarten van Roozendaal, een smartlap over een jongen die zielsveel van de rat houdt die zijn dood veroorzaakt, is maar liefst vier pagina’s lang. Eigenlijk had er een kleine QR-code naast het gedicht moeten staan die de lezer naar de weergaloze vertolking van Van Roozendaal tijdens de Nacht van het liefdeslied in Paradiso leidt die op YouTube staat. Zoals de rat van Otto eigenlijk een hond is, heeft ook het paard in ‘Ik wilde een paard‘ van Ted van Lieshout een andere betekenis. In dit gedicht van twee pagina’s dat er met zijn regelmatige zinnen en gebrek aan witruimte eerder uitziet als een verhaal raken een vader en een zoon in gesprek over de diepste wens van de jongen. Een paard? Nee, een minnaar.

Terugzien, opnieuw beginnen en geen afscheid willen nemen zijn de thema’s van de slotgedichten die Robben uitzocht. Ze riepen bij mij de versregel ‘om niet te hoeven stoppen van geluk’ op, uit het gedicht ‘Wacht ondanks’ van Kees Spiering dat in de bloemlezing met dierengedichten Fluit zoals je bent (2009) van Edward van de Vendel en Carll Cneut staat. Heel de wereld wordt wakker is ook een bloemlezing om vaak in te lezen en om te herlezen. Elk opgenomen gedicht moest het potentieel hebben om iemands lievelingsgedicht te worden, schrijft Robben in zijn verantwoording. Dat is bij mij ruimschoots gelukt. Ik heb er vele lievelingsgedichten bij gekregen, van Bette Westera, Nisrine Mbarki, Maud Vanhauwaert, Bibi Dumon Tak, Rodaan Al Galidi en Ted van Lieshout.

‘Jeugdpoëzie is mensenpoëzie’

Een interessante vraag is of het verschil in poëtica tussen Van Buul en Stigter en Robben heeft geleid tot een verschil in selectie. Deze vraag is heel moeilijk te beantwoorden, alleen al omdat Van Buul en Stigter uit een grotere periode (1898-1989) putten dan Robben, die alleen gedichten van de afgelopen 32 jaar opnam. Gedichten van klassieke dichters als Gorter, Gezelle en Gerhardt die Van Buul en Stigter opnamen, kwamen voor Robben vanzelfsprekend niet in aanmerking. Toch staan ook in Heel de wereld wordt wakker genoeg dichters die je niet direct met kinderpoëzie associeert. K. Michel en Judith Herzberg noemde ik al. Ik noem er nog een paar: Rodaan Al Galidi, Eva Gerlach, Tjitske Jansen, Rudy Kousbroek, Tonnus Oosterhoff, Ester Naomi Perquin en K. Schippers.

‘Jeugdpoëzie is mensenpoëzie’, schrijft Robben terecht in zijn verantwoording. Hoe oud je bent als je voor kinderen schrijft, maakt niet uit, zegt Joke van Leeuwen in een onlangs gepubliceerd essay van docent Jeugdliteratuur Vanessa Joosen (Hoe oud is jong? Leeftijd en jeugdliteratuur, 2022), als je maar genoeg frisheid bezit. En dat bezitten alle gedichten die Robben uitkoos.

Eerder noemde ik de verbinding tussen de twee gedichten over broodjes in Van Buul en Stigter en Robben en tussen de gedichten over vluchten en grenzen in Robben. Zulke lijntjes, Robben spreekt van ‘leespaadjes’, vallen bij vrijwel alle gedichten te trekken die in beide bundels en andere kinderpoëziebloemlezingen staan. De reden daarvoor is, zegt De Vries in Van Alphen tot Zonderland, dat de ‘thematische voorraadkamer van de kinderdichter veel beperkter’ is, ‘net als zijn woordenboek en zijn grammatica’. Deze uitleg geldt misschien voor poëzie die speciaal voor jonge lezers is geschreven (de definitie van kinderpoëzie die Komrij in zijn bloemlezing hanteert), maar voor het werk van dichters die zich op volwassen lezers richten, gaat dit niet op. Bij de selectie uit de ‘volwassenenpoëzie’ houden de bloemlezers doorgaans rekening met thematiek en taal die kinderen (vermoedelijk) aanspreken (volgens Komrij huisdieren, ‘waanzinnig veel huisdieren’, verdriet, ouders, groei, schuilplaatsen, geheimen, holle bomen, de dood en plezier in taal), maar ze maken gelukkig ook uitzonderingen. Zo namen Van Buul en Stigter het tweetalige, zelfreflexieve gedicht ‘Man & dolphin/Mens & dolfijn’ van Hans Favery op en Robben typografisch hermetische poëzie van Ted van Lieshout en een relatief abstract liefdesgedicht van Maud Vanhauwaert (de liefde vergat Komrij overigens als thema te noemen). Gedichten die niet licht te consumeren en te verteren zijn en zeker niet geschreven zijn voor impliciete lezers van 8 of 12 jaar, maar die je wel heel mooi kunt vinden ongeacht je leeftijd.

De Vlaamse bloemlezer Jan Van Coillie stelt in het voorwoord van Een stukje van de regenboog (2020), een bloemlezing met 100 gedichten voor kinderen en jongeren die tussen 2010-2020 verschenen, dat ‘jeugdpoëzie van ouds een seismograaf [is] van wat er in de maatschappij beweegt.’ Hij neemt waar dat er de afgelopen jaren ‘meer gedichten over wat taal en lezen bijzonder maakt [verschenen] én de wereld in de kinderpoëzie werd ruimer en meer divers, net als onze scholen’. (Hans en Monique Hagen publiceerden in 2013 Ik zoek een woord, eenbloemlezing met 167 gedichten over taal en dichten.) Ook in Heel de wereld wordt wakker komt aandacht voor taal en en voor diversiteit in seksuele oriëntatie en gezondheid in ruime mate terug. Diversiteit gaat ook over etniciteit en klasse. Op dat gebied is Robbens bloemlezing minder goed voorzien, al staan er wel gedichten in van Akwasi, Amir Afrassiabi, Gershwin Bonevacia, Rodaan Al Galidi en Mustafa Stitou.

Personificaties

Als de verschillende poëtica’s – Van Buul en Stigter gaan uit van het gedicht als venster op de wereld en Robben van het gedicht als ‘gebruiksaanwijzing bij jezelf’ – tot een verschil in selectie heeft geleid is dat misschien terug te vinden in de hoeveelheid en aard van de personificaties in de gekozen gedichten. Naarmate de jonge lezer meer centraal komt te staan wordt de taal misschien minder abstract. In Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is staan meer gedichten die helemaal doortrokken zijn van personificaties dan in Heel de wereld wordt wakker. Als er in de nieuwste bloemlezing sprake is van een personificatie is het vaak in een enkele versregel en is er sprake van minder vervreemding en abstractie dan in de gedichten die Van Buul en Stigter uitzochten.

Traditie

Waren het ooit slechte tijden voor de Nederlandstalige jeugdpoëzie? Volgens mij niet. Robbens bloemlezing staat in een rijke traditie, al lees je daarover in zijn parateksten niets terug. Wie een overzicht wil van bloemlezingen voor 1990 raadplege De Vries en Komrij. Tussen 1990 en nu verschenen naast de al genoemde verzamelingen nog tal van interessante anthologieën die specifiek op jonge lezers gericht zijn. Ik noem er enkele:

  • 1990 Kom maar dichter (Jan Van Coillie).
  • 1993 Ik geef je niet voor een kaperschip met tweehonderd witte zeilen. 333 gedichten en gedichtjes, rijmen en rijmpjes van nu en vroeger voor heel jong en ouder (Tineke van Buul en Bianca Stigter).
  • 2000 De dichter is een tovenaar (Jan Van Coillie).
  • 2005 Met duizend blote ogen (Jan Van Coillie).
  • 2009 Fluit zoals je bent (Edward van de Vendel en Carll Cneut).
  • 2011 Wat je ziet, zit in je hoofd (Jan Van Coillie).
  • 2013 Ik zoek een woord. 167 gedichten over taal om van A tot Z te verslinden (Hans en Monique Hagen).
  • 2019 Ik wou dat ik een vogel was. Een natuurgedicht voor elke dag van het jaar.
  • 2019 Poëzie hardop (Hans en Monique Hagen).
  • 2020 Een stukje van de regenboog. De 100 mooiste kindergedichten van het afgelopen decennium (Jan Van Coillie).
  • 2021 Een wonderprachtig dier366 dierengedichten van Nederlandse en Vlaamse dichters.

Al deze bloemlezingen zijn de moeite waard, maar je hoeft ze natuurlijk niet gelezen te hebben om intens te genieten van Heel de wereld wordt wakker. Aan de hand van de dichters die steeds terugkomen (onder anderen Joke van Leeuwen, Karel Eykman, Kees Spiering, Remco Ekkers, Ted van Lieshout, Leendert Witvliet, Edward van de Vendel, Bart Moeyaert en Annie M.G. Schmidt) zou je onderzoek kunnen doen naar de canon van de jeugdpoëzie. In haar Bert van Selmlezing Op jacht naar de gezwinde grijsaard (2012) legt emeritus hoogleraar historische letterkunde Riet Schenkeveld-van der Dussen uit hoe bloemlezingen kunnen bijdragen aan onderzoek naar literaire canonvorming.

Vervolg

Robben stelt zich voor hoe zijn lezers – hij gaat uit van 6- tot 12-jarigen – binnen zijn selectie via de gedichten van Hans en Monique Hagen en Riet Wille via Edward van de Vendel en Joke van Leeuwen uiteindelijk bij Toon Tellegen en Maud Vanhauwaert uitkomen. Het gaat hem niet alleen om een steeds hoger leesniveau, maar ook om meer diepte. Een 12-jarige die de Superguppie-gedichten van Van de Vendel (her)leest zal andere dingen ontdekken dan de 8-jarige die ze voor het eerst leest. En dan? Wie wel eens een dichter of een docent met gevoel voor poëzie in een klas aan het werk heeft gezien, weet dat veel kinderen en jongeren dol zijn op gedichten en dichten. Dat weten ze vaak zelf niet, maar zodra ze met poëzie in aanraking komen verandert er iets. Aan het aantal herdrukken van bijvoorbeeld Komrijs Kinderpoëzie en Van Buul en Stigters bloemlezing uit 1999 is te zien dat er een markt is voor jeugdpoëzie, maar wie geen (groot)ouders heeft die boeken met gedichten kopen en voorlezen is afhankelijk van school om kennis te maken met poëzie.

De Grote Poëzieprijs houdt op te bestaan omdat er geen geld meer is. Daarmee vallen ook tal van toegankelijke educatieve projecten weg. Aleid Truijens stelde onlangs in de Volkskrant voor dat de CPNB deze prijs, inclusief de activiteiten voor het onderwijs, gaat sponsoren. Een goed idee, net als een nieuwe bloemlezing die gericht is op lezers van 12 t/m 18 jaar, met gedichten van Babs Gons, Marieke Lukas Rijneveld, Simone Atangana Bekono, Ellen Deckwitz, Dean Bowen, Ruth Laster, Iduna Paalman, Lisette Ma Neza, Jens Meijen, Lieke Marsman, Roelof ten Napel, Siel Verhanneman, Ronelda S. Kamfer, Koleka Putuma, Carmien Michels en vele andere jonge dichters. Maar er is meer nodig om poëzie in het onderwijs te verankeren. Het genre wordt niet voor niets het ‘stiefkind van het literatuuronderwijs’ genoemd door vakdidacticus Hans Das en literatuuronderwijsonderzoeker Jeroen Dera. Verplicht is het lezen van een dichtbundel in de bovenbouw van havo en vwo al lang niet meer.

Als het aan docenten ligt, komt er meer tijd en aandacht voor poëzie in de les, zo blijkt uit een klein onderzoek dat Dera hield onder docenten Nederlands en waarover hij in de Poëziekrant publiceerde. Veel docenten vinden poëzie belangrijk en willen meer aandacht besteden aan gedichten in de les. Ongeveer een derde van de ondervraagden, die overwegend op havo/vwo lesgeven (82,7%) en academisch eerstegraads zijn opgeleid (51,8%), zegt over onvoldoende kennis over poëzie te beschikken. Leraren zeggen ook behoefte te hebben aan nieuwe impulsen voor hun eigen poëzieonderwijs. Ook degenen die zichzelf wel deskundig en vakdidactisch vaardig achten zijn niet zo tevreden over hun eigen onderwijs in de dichtkunst. Dat kan bijvoorbeeld liggen aan de methoden die gebruikt worden en/of afspraken binnen de sectie. Naar de praktijk van het Nederlandse poëzieonderwijs is nog weinig onderzoek gedaan, zegt Dera.

Nieuwe impulsen zijn er al. Zo geeft Dera zelf met collega’s als Kila van der Starre en Aafje de Roest jaarlijks een toegankelijke en interactieve onlinecursus poëzie die door docenten uit het hele land gevolgd wordt. Ook Dera’s boeken Poëzie als alternatief (2021) en Woorden temmen (2020; met Charlotte Van den Broeck) dragen bij aan de verspreiding van kennis over het belang van poëzie voor jonge lezers en van vakdidactische ideeën. In Poëzie als alternatief gaat Dera diep in op het werk van jonge Nederlandstalige dichters die een ander perspectief op de wereld bieden. Maar van een verankering in het onderwijs is nog geen sprake. De jonge lezer blijft afhankelijk van het enthousiasme, zelfvertrouwen en de deskundigheid van zijn/haar/diens docent, en de ruimte die het rooster en sectie-afspraken bieden.

Jaap Robben (samensteller). Heel de wereld wordt wakker. Het beste van de moderne kinderpoëzie in 333 gedichten. Geïllustreerd door Sebastiaan Van Doninck. Gottmer, 2022. Te koop in de lokale boekwinkel en via de uitgever.

Verschenen op Neerlandistiek, 25 oktober 2022.